Het thema van dit nummer van Communio is enerzijds misschien wat ongewoon, maar anderzijds is het lachen iets dat volstrekt menselijk is. Sterker nog, er is vaker betoogd dat lachen juist bij uitstek een heel menselijk fenomeen is. Soms herkennen we bij dieren iets dat op lachen lijkt, maar het heeft toch een heel andere betekenis bij mensen. “Lachen is gezond”, zegt de volkswijsheid en iedereen die van tijd tot tijd lacht of het lachen opzoekt, zal kunnen beamen dat het weldadig is. Er zijn natuurlijk ook vormen van lachen die niet passend zijn – mensen uitlachen, lachen als een vorm van leedvermaak – maar dat beschouwen we dan ook als slechte uitzonderingen.
Naast deze positieve ervaringen met lachen, is er ook de wetenschap dat in de context van de H. Schrift er lang niet altijd zo positief over het lachen wordt gesproken. Bekend is het vers uit de Wijsheid van Jezus Sirach: “Een dwaas lacht luidkeels, maar een schrander man glimlacht hoogstens” (Sir. 21,20). Dit vers is overgenomen in de Regel van Benedictus (h. 7, v. 59). Uit deze woorden spreekt eerder een grote voorzichtigheid ten aanzien van het lachen. Het wordt gelijkgesteld aan dwaasheid.
Juist omwille van deze spanning is er in de christelijke traditie ook duidelijk een dubbele houding te vinden ten aanzien van het lachen. In dit nummer van Communio komen er een aantal zeer interessante inzichten over het lachen naar voren. Opvallend is, dat te midden van deze verscheidenheid van benaderingen en perspectieven, er een grote gemene deler blijkt te zijn. Veel van de artikelen vertrekken namelijk vanuit de overbekende roman van Umberto Eco, De naam van de roos, die als rode draad een manuscript heeft dat zeer positief over het lachen spreekt.
Een van de strenge monniken beschouwt het als zijn levenswerk om dit manuscript verborgen te houden. Veel lezers zullen ofwel de roman, ofwel de verfilming ervan kennen. Maar voor iedereen zal de thematiek tot de verbeelding spreken.g
We openen het nummer met een prachtige beschouwing van Guido Vanheeswijck. Vanuit de beroemde vraag of Jezus ooit gelachen heeft, geeft Vanheeswijck een mooi inzicht in hoe het lachen zich verhoudt tot de waarheid. Hij gaat op de meest uitgebreide wijze in op het verhaal van Eco’s roman De naam van de roos.
Bijzonder interessant is de beschrijving door Jeroen Smith van een aantal heiligen die juist langs de weg van de dwaasheid hun roeping wilden vervullen. Dit is des te meer interessant, tegen de achtergrond van Benedictus’ regel voor monniken en de algemene religieuze houding die teruggetrokkenheiden matigheid veronderstelt.
Ook Thomas van Aquino spreekt, weliswaar beperkt, maar wel duidelijk over het lachen. Het is Jörgen Vijgen die ons meeneemt in Thomas’ overwegingen waaruit de noodzakelijkheid van humor blijkt.
We kunnen, na de eerdere verwijzing naar de H. Schrift, niet zonder ook een bijbelse bijdrage aan dit onderwerp. Exegeet Ruud Gouw brengt het lachen in verbinding met de zaligsprekingen, waarin Jezus zelf een verschil maakt tussen het lachen van deze wereld en het lachen in het hiernamaals.
Nog niet al te lang geleden heeft professor Hans Geybels een lezing gehouden over precies het onderwerp van onze aflevering van Communio. Hij was zo goed om deze lezing aan Communio ter beschikking te stellen, waardoor we een prachtig inkijkje krijgen in de monastieke traditie van het lachen. De goede lezer zal opvallen dat de titel veel overeenkomsten vertoond met de bijdrage van Vanheeswijck. Toch vliegen zij het onderwerp langs zeer verschillende wegen aan.
Deze aflevering besluit met een interview met de bisschop die afgelopen Pasen de lachers op zijn hand kreeg na afloop van de Paasliturgie. Bisschop Stefan Oster heeft de gewoonte van de ‘risus paschalis’ tot de zijne gemaakt. Een van de medewerkers van de Duitse Communio interviewt hem over de rol van humor. We zien ernaar uit u met dit nummer een tevreden glimlach op het gezicht te brengen.
Namens de redactie,
Dr. Lambert Hendriks
Hoofdredacteur